Dutch Meaning of interconnecting
onderling verbonden
Other Dutch words related to onderling verbonden
- Bijgevoegd
- communicerend
- verbonden
- verbonden
- gekoppeld
- verbindend
- grenzend
- aangrenzend
- aangrenzend
- ongeveer
- begrenzing
- Dichtstbijzijnde
- Aangrenzend
- Omarmen
- omsingeling
- bijgesloten
- Flankerend
- onmiddellijk
- toetreding
- naast elkaar geplaatst
- in de buurt van
- nabij
- dichtstbijzijnde
- naburige
- naast de deur
- nacht
- perifeer
- omgeving
- ontroerend
- verenigd
- ambient
- grenzend
- omliggende
- dichtbij
- aangrenzend
- uitgebreid
- Schermen
- FLUSH
- randen
- bijgaand
- marginaal
- rand
- plint
- tangens
- tangentiaal
- grenzend
- Uit elkaar
- losstaand
- losgekoppeld
- isoleren
- geïsoleerd
- Niet-aangrenzend
- afzonderlijk
- single
- ongebonden
- niet verbonden
- vrijstaand
- niet-aaneengesloten
- Niet gekoppeld
- weg
- discontinu
- ver gelegen
- verdeeld
- ver
- verste
- Niet-continu
- afgelegen
- verwijderd
- Oploste
- afgehakt
- splitsen
- losgekoppeld
- gedissocieerd
- Verdeeld
- Gescheiden
- ver weg
- veraf
- gescheiden
- vertakt
- losgekoppeld
- stukgemaakt
- gescheurde
Nearest Words of interconnecting
- intercommunicating => Met elkaar verbonden
- intercommunicated => met elkaar verbonden
- intercessors => voorbidders
- interceders => voorsprekers
- intents => intenties
- intentions => Intenties
- intends => van plan is
- intendance => intendance
- intelligences => Intelligenties
- intelligencers => inlichtingenofficieren
- interconnects => Interconnects
- interdictions => verboden
- interdicts => interdicts
- interests => interesses
- interfacing => Interface
- interfere (with) => bemoeien (met)
- interfered (with) => zich bemoeid (met)
- interferences => Interferenties
- interferers => stoorzenders
- interferes (with) => bemoeit zich (met)
Definitions and Meaning of interconnecting in English
interconnecting
to be or become mutually connected, to connect with one another
FAQs About the word interconnecting
onderling verbonden
to be or become mutually connected, to connect with one another
Bijgevoegd,communicerend,verbonden,verbonden,gekoppeld,verbindend,grenzend,aangrenzend,aangrenzend,ongeveer
Uit elkaar,losstaand,losgekoppeld,isoleren,geïsoleerd,Niet-aangrenzend,afzonderlijk,single,ongebonden,niet verbonden
intercommunicating => Met elkaar verbonden, intercommunicated => met elkaar verbonden, intercessors => voorbidders, interceders => voorsprekers, intents => intenties,