Dutch Meaning of passibility

passeerbaarheid

Other Dutch words related to passeerbaarheid

Definitions and Meaning of passibility in English

Webster

passibility (n.)

The quality or state of being passible; aptness to feel or suffer; sensibility.

FAQs About the word passibility

passeerbaarheid

The quality or state of being passible; aptness to feel or suffer; sensibility.

Gemeenzaamheid,alledaagsheid,alledaagsheid,Rechtvaardigheid,Gedaagdheid,alledaagsheid,normaliteit,gewoonheid,voldoende,typiciteit

keuze,gevolg,onderscheid,uitmuntendheid,uitmuntendheid,voortreffelijkheid,buitengewoonheid,foutloosheid,goedheid,grootsheid

passero cape => Muskaap, passero => mus, passerine => Passeri, passerina cyanea => Lazuurvink, passerina => Passerina,