Dutch Meaning of integrity
integriteit
Other Dutch words related to integriteit
- Karakter
- goedheid
- eerlijkheid
- moraal
- deugd
- fatsoen
- ethiek
- eer
- Moraal
- Integriteit
- rechtvaardigheid
- rechtvaardigheid
- juistheid
- rechtopstaande
- Deugdzaamheid
- Gepastheid
- correctheid
- fatsoenlijk
- decorum
- Etiquette
- Fitness
- Hooggeëerdheid
- onvergankelijkheid
- onberispelijkheid
- eigendom
- scrupuleusheid
- nauwgezetheid
- welvoeglijkheid
- onberispelijkheid
- Rechtvaardigheid
- Slechtheid
- degradatie
- oneerlijkheid
- kwaad
- Boosheid
- Zedeloosheid
- onfatsoenlijkheid
- onbetamelijkheid
- Onbetamelijk
- indiscretie
- onrecht
- Perversie
- Zonde
- Slechtheid
- slechtheid
- corruptie
- kromming
- degeneratie
- Verdorvenheid
- gemeenheid
- zondigheid
- Gewetenloos
- boosaardigheid
- Gemeenheid
- laagheid
- perversiteit
- Slinksheid
Nearest Words of integrity
- integrator => Integrator
- integrative => Integratief
- integration => integratie
- integrating => integrerend
- integrated logistic support => Geïntegreerd logistiek support
- integrated data processing => Geïntegreerde gegevensverwerking
- integrated circuit => Geïntegreerde schakeling
- integrated => geïntegreerd
- integrate => integreren
- integrant => bestanddeel
Definitions and Meaning of integrity in English
integrity (n)
an undivided or unbroken completeness or totality with nothing wanting
moral soundness
integrity (n.)
The state or quality of being entire or complete; wholeness; entireness; unbroken state; as, the integrity of an empire or territory.
Moral soundness; honesty; freedom from corrupting influence or motive; -- used especially with reference to the fulfillment of contracts, the discharge of agencies, trusts, and the like; uprightness; rectitude.
Unimpaired, unadulterated, or genuine state; entire correspondence with an original condition; purity.
FAQs About the word integrity
integriteit
an undivided or unbroken completeness or totality with nothing wanting, moral soundnessThe state or quality of being entire or complete; wholeness; entireness;
Karakter,goedheid,eerlijkheid,moraal,deugd,fatsoen,ethiek,eer,Moraal,Integriteit
Slechtheid,degradatie,oneerlijkheid,kwaad,Boosheid,Zedeloosheid,onfatsoenlijkheid,onbetamelijkheid,Onbetamelijk,indiscretie
integrator => Integrator, integrative => Integratief, integration => integratie, integrating => integrerend, integrated logistic support => Geïntegreerd logistiek support,