Dutch Meaning of aids
aids
Other Dutch words related to aids
- adjudanten
- assistenten
- leerjongens
- assistenten
- Gedeputeerden
- zinnen
- Medewerkers
- helpers
- hulpkrachten
- luitenants
- bedienden
- sidekicks
- bedienden
- hulpwerkwoorden
- werknemers
- Medewerkers
- dienstmeisjes
- dienstmaagden
- handen
- hulp
- helpers
- huurlingen
- arbeiders
- benenmensen
- dienstmeisjes
- dienstmeiden
- maten
- rechterhanden
- keukenjongens
- Ondergeschikten
- moerasbewoner
- ondergeschikten
- werknemers
Nearest Words of aids
Definitions and Meaning of aids in English
aids (n)
a serious (often fatal) disease of the immune system transmitted through blood products especially by sexual contact or contaminated needles
FAQs About the word aids
aids
a serious (often fatal) disease of the immune system transmitted through blood products especially by sexual contact or contaminated needles
adjudanten,assistenten,leerjongens,assistenten,Gedeputeerden,zinnen,Medewerkers,helpers,hulpkrachten,luitenants
nadelen,nadelen,lasten,belemmeringen,belemmeringen,passiva,obstakels,beperkingen,remmers,minussen
aidoneus => Aidoneus, aid-major => Hoofd-ziekenverpleger, aidless => hulpeloos, aiding => helpend, aidful => behulpzaam,