Dutch Meaning of suturing
hechten
Other Dutch words related to hechten
- sluiting
- vulling
- genezing
- breien
- herstellen
- patches
- Reparatie
- afdichting
- naaien
- naaien
- combinatie
- combineren
- consolidatie
- koppeling
- stoppen
- implosie
- toetreding
- Kruising
- koppeling
- Fusie
- samenvoegen
- Stekker in het stopcontact
- tumor
- unificatie
- vakbond
- verbindend
- uitstulping
- bult
- bos
- verbinding
- Convexiteit
- heuvel
- bult
- knobbel
- heuvel
- Puistje
- Projectie
- uitstulping
- uitstulping
- stijgen
- zwelling
- Zwelling
- verenigend
Nearest Words of suturing
- suture => Hechting
- sutural bone => Naadbotje
- sutura sagittalis => Middensagitale naad
- sutura lamboidea => Lambda-naad
- sutura internasalis => Sutura internasalis
- sutura intermaxillaris => Sutura intermaxillaris
- sutura frontalis => Voorhoofdsnaad
- sutura coronalis => kroonnaad
- sutura => hechting
- suttee => Sati
Definitions and Meaning of suturing in English
suturing (n)
surgical joining of two surfaces
FAQs About the word suturing
hechten
surgical joining of two surfaces
sluiting,vulling,genezing,breien,herstellen,patches,Reparatie,afdichting,naaien,naaien
Breken,barst,knippen,spleet,breuk,incisie,Laceratie,kloof,breuk,splitsen
suture => Hechting, sutural bone => Naadbotje, sutura sagittalis => Middensagitale naad, sutura lamboidea => Lambda-naad, sutura internasalis => Sutura internasalis,