Dutch Meaning of immunize
immuniseren
Other Dutch words related to immuniseren
- aanpassen
- Aanpassen
- steun
- steunbeer
- afdwingen
- versterken
- wennen aan
- versterken
- versterken
- versterken
- acclimatiseren
- acclimatiseren
- wennen
- boost
- beugel
- voorwaarde
- Onderarm
- wennen
- harden
- verkwikken
- naturaliseren
- ondersteunen
- seizoen
- Staal
- steun
- verharden
- vitaliseren
- gloeien
- Inbreken
- verharden
- soepel
- humeur
- trein
Nearest Words of immunize
- immunization => immunisatie
- immunity => Immuniteit
- immunities => Immuniteiten
- immunised => geïmmuniseerd
- immunise => immuniseren
- immunisation => Immunisatie
- immune system => afweersysteem
- immune suppressant drug => Immunosuppressivum
- immune serum globulin => Immunoglobuline (Ig)
- immune response => immuunrespons
- immunized => Gevaccineerd
- immunizing agent => immunisatiemiddel
- immunoassay => Immunoassay
- immunochemical => Immunochemisch
- immunochemical assay => Immunochemische bepaling
- immunochemistry => immunochemie
- immunocompetence => Immuniteit
- immunocompetent => immuuncompetent
- immunocompromised => immuungecompromitteerd
- immunodeficiency => Immunodeficiëntie
Definitions and Meaning of immunize in English
immunize (v)
law: grant immunity from prosecution
perform vaccinations or produce immunity in by inoculation
FAQs About the word immunize
immuniseren
law: grant immunity from prosecution, perform vaccinations or produce immunity in by inoculation
aanpassen,Aanpassen,steun,steunbeer,afdwingen,versterken,wennen aan,versterken,versterken,versterken
uitlaat,verzachten,verzwakken,kreupele,Hamstrings,onbekwaam maken,sap,sensibiliseren,verzwakken,verzwakken
immunization => immunisatie, immunity => Immuniteit, immunities => Immuniteiten, immunised => geïmmuniseerd, immunise => immuniseren,
