Dutch Meaning of crosscut
crosscut
Other Dutch words related to crosscut
- slager
- klieven
- knippen
- snee
- Hacksaw
- insnijden
- scheuren
- zaag
- Schaar
- afschuiving
- Schuine streep
- plak
- spleet
- splitsen
- steek
- Blauwe plek
- snijden
- chip
- Beitel
- snijden
- hack
- lacereren
- wringen
- inkeping
- doorboren
- scheuren
- klinken
- sectie
- traan
- Amputeren
- anatomiseren
- afsluiten
- dobbelstenen
- ontleden
- afdingen
- Gehakt
- Doorhakken
Nearest Words of crosscut
- crosscurrent => tegenstroom
- cross-cultural => multicultureel
- cross-country skiing => Langlaufen
- cross-country riding => Cross country rijden
- cross-country jumping => Crosscountry
- cross-country => Crosscountry
- cross-classification => Kruisclassificatie
- cross-check => KruisControle
- crosscheck => kruiscontrole
- cross-buttock => kruiselings
Definitions and Meaning of crosscut in English
crosscut (n)
a diagonal path
a route shorter than the usual one
crosscut (v)
cut using a diagonal line
FAQs About the word crosscut
crosscut
a diagonal path, a route shorter than the usual one, cut using a diagonal line
slager,klieven,knippen,snee,Hacksaw,insnijden,scheuren,zaag,Schaar,afschuiving
No antonyms found.
crosscurrent => tegenstroom, cross-cultural => multicultureel, cross-country skiing => Langlaufen, cross-country riding => Cross country rijden, cross-country jumping => Crosscountry,
