Dutch Meaning of sleight
handigheid
Other Dutch words related to handigheid
- apparaat
- list
- schema
- truc
- bluf
- bedrog
- ontwijken
- halen
- flauwekul
- gambit
- gimmick
- sjabloon
- aanleg
- list
- Behendigheid
- list, tactiek
- list
- kunstgreep
- blind
- vals spelen
- bedrog
- bedrog
- ambacht
- sluw
- Dubbelzinnigheid
- eindrun
- vervalsing
- feint
- fraude
- voorzijde
- gaff
- hoax
- jongleren
- goochelen
- Behendigheid
- spelen
- schijn
- gedoe
- Smerige streken
- slinkse praktijken
- Rookgordijn
- oplichterij
- bedrog
- bedriegerij
- oplichterij
Nearest Words of sleight
Definitions and Meaning of sleight in English
sleight (n)
adroitness in using the hands
sleight (n.)
Cunning; craft; artful practice.
An artful trick; sly artifice; a feat so dexterous that the manner of performance escapes observation.
Dexterous practice; dexterity; skill.
FAQs About the word sleight
handigheid
adroitness in using the handsCunning; craft; artful practice., An artful trick; sly artifice; a feat so dexterous that the manner of performance escapes observa
apparaat,list,schema,truc,bluf,bedrog,ontwijken,halen,flauwekul,gambit
ontoereikendheid,incompetentie,incompetentie,onbekwaamheid,onbekwaamheid,dichtheid,dichtheid,saaiheid,onnozelheid,gedachteloosheid
sleighing => sleeën, sleigh bell => sleebellen, sleigh bed => Sleebed, sleigh => slee, sleiding => glijdend,
