Dutch Meaning of shorts
Shorts
Other Dutch words related to Shorts
- beats
- Cheaters
- vachten
- Slangen
- drukte
- Pluk
- Schroeven
- uitknijpen
- stokken
- steken
- zuigers
- trucs
- doet
- bedriegt
- bloedt
- beitel
- schouwers
- fragmenten
- nadelen
- neven
- misleidt
- bedriegt
- diddles
- in
- euchres
- exploits
- violen
- flimflams
- blunders
- beboet
- edelen
- riem
- scheurt af
- roeken
- Verkoopt een factuur voor goederen aan
- schudt naar beneden
- tekortdoet
- huiden
- stinkdieren
- stijf
- oplichten
- meenemen voor een ritje
- neemt naar de stomerij
- dobbelspellen
- slachtoffert
- sleutels
- bamboozles
- verraadt
- Oplichters
- afperst
- praat snel
- Uithollings
- Meeuwen
- Melken
- kerfjes
- overprijst
- touwen (in)
- weken
- wringen
- wringt
Nearest Words of shorts
- short's aster => Kortaster
- shortsighted => bijziend
- shortsightedness => Bijziendheid
- short-snouted => kortsnuit
- short-spoken => zwijgzaam
- short-spurred => kortsporig
- short-spurred fragrant orchid => Kortgespoorde Wespenorchis
- short-staffed => onderbezet
- short-stalked => kortgesteeld
- short-staple cotton => Kortstapelig katoen
Definitions and Meaning of shorts in English
shorts (n)
(used in the plural) trousers that end at or above the knee
underpants worn by men
FAQs About the word shorts
Shorts
(used in the plural) trousers that end at or above the knee, underpants worn by men
beats,Cheaters,vachten,Slangen,drukte,Pluk,Schroeven,uitknijpen,stokken,steken
Buitenkleding
short-run => Kortlopend, short-range => korte afstand, short-order => snelle hap, short-nosed => kortsnuitig, shortness of breath => Kortademigheid,