Dutch Meaning of self-sufficiency
zelfvoorziening
Other Dutch words related to zelfvoorziening
Nearest Words of self-sufficiency
- self-sufficient => zelfvoorzienend
- self-sufficing => zelfvoorzienend
- self-suggestion => Autosuggestie
- self-supporting => zelfredzaam
- self-suspended => self-geschorst
- self-suspicious => achterdochtig tegenover zichzelf
- self-sustained => zelfvoorzienend
- self-sustaining => zelfvoorzienend
- self-taught => autodidact
- self-taught art => Zelfgeleerde kunst
Definitions and Meaning of self-sufficiency in English
self-sufficiency (n)
personal independence
self-sufficiency (n.)
The quality or state of being self-sufficient.
FAQs About the word self-sufficiency
zelfvoorziening
personal independenceThe quality or state of being self-sufficient.
Autonomie,onafhankelijkheid,zelfstandigheid,vrijheid,Veerkracht,zelfredzaamheid,zelfvoorziening,zelfredzaamheid,Kracht,macht
afhankelijkheid,vertrouwen,afhankelijkheid,hulpeloosheid,ontoereikendheid,zwakte
self-styled => zelfbenoemd, self-starter => Selfstarter, self-sown => zelfgezaaid, self-sowed => zelfgezaaid, self-slaughter => Zelfmoord,
