Dutch Meaning of piecer
pieceerder
Other Dutch words related to pieceerder
- bit
- breuk
- fragment
- schroot
- portie
- rest
- scherf
- versnipperen
- splinter
- Atoom
- achterboeg
- chip
- knipsels
- kruimel
- dribbelen
- einde
- vlok
- vlekje
- graan
- Korreltjes
- overblijfselen
- Molecuul
- hap
- gracht
- brok
- overblijfsel
- Schillen
- deeltje
- pleister
- restant
- sectie
- segment
- breken
- scheren
- Rivieren
- knippen
- fragment
- Vlek
- Splinter
- stomp
- vod
- titel
Nearest Words of piecer
Definitions and Meaning of piecer in English
piecer (n.)
One who pieces; a patcher.
A child employed in spinning mill to tie together broken threads.
FAQs About the word piecer
pieceerder
One who pieces; a patcher., A child employed in spinning mill to tie together broken threads.
bit,breuk,fragment,schroot,portie,rest,scherf,versnipperen,splinter,Atoom
totaal,samengesteld,zwembad,som,totaal,geheel,samengesteld,totaliteit
piecener => legger, piecemealed => Stuksgewijs, piecemeal => Stukwerk, piecely => beetje bij beetje, pieceless => stukloos,
