FAQs About the word live it up

Leef je uit

enjoy oneself

wonen,wonen,verblijven,bewonen,blijven,samenwonen,frequent,hangen (aan),achtervolgen,lease

vertrekken,verdwijnen,verlopen,ophouden,(sterven),stopzetten,einde,verdampen,stoppen,stoppen

live in => woont in, live down => met iets leven, live body => Levend lichaam, live birth => Levend geboren, live axle => Drijfas,