Dutch Meaning of jawing
kauwen
Other Dutch words related to kauwen
- gebabbel
- plapperen
- geklets
- gebrabbel
- wartaal
- Onzin
- gekakel
- geluid
- praatgraag
- gezwets
- arrogantie
- gebabbel
- geblaat
- onzin
- egoïsme
- retorica
- Zelfbelang
- opscheppen
- spraakzaamheid
- winderigheid
- bluf
- bombast
- Opscheppen
- bluf
- stier
- gas
- opschepperij
- hoogdravendheid
- Hete lucht
- bombast
- welsprekendheid
- plechtigheid
- tirade
- rapsodie
- rodomontade
- Rodomontade
- zelfoverschatting
- turgescentie
- wind
Nearest Words of jawing
Definitions and Meaning of jawing in English
jawing (p. pr. & vb. n.)
of Jaw
jawing (n.)
Scolding; clamorous or abusive talk.
FAQs About the word jawing
kauwen
of Jaw, Scolding; clamorous or abusive talk.
gebabbel,plapperen,geklets,gebrabbel,wartaal,Onzin,gekakel,geluid,praatgraag,gezwets
Goedkeurend,goedkeuring,sancties opleggend,aanprijzend,goedkeurende,prijzend,prijzend
jawfoot => platvoet, jawfish => Kaakvis, jaw-fallen => verbaasd, jawed => bekaakten, jawbreaker => kaakbreker,