Dutch Meaning of builders
bouwers
Other Dutch words related to bouwers
- architecten
- vaklui
- ambachtslieden
- ambachtslieden
- kunstenaars
- makers
- ambachtslieden
- Ambachtslieden
- ambachtsvrouw
- Ambachtslieden
- klusjesman
- gezel
- makers
- fabrikanten
- Mechanica
- ambachtslieden
- werklieden
- Fabrieken
- handwerksman
- ambachtslieden
- handwerkers
- klusjesmannen
- fabrieken
- meesters
- Molens
- Operatoren
- Planten
- producenten
- shapers
- smeden
- werkt
- workshops
- smeden
Nearest Words of builders
Definitions and Meaning of builders in English
builders
a person whose business is the construction of buildings, one that builds, one that contracts to build and supervises building operations, a substance added to or used with detergents to increase their cleansing action
FAQs About the word builders
bouwers
a person whose business is the construction of buildings, one that builds, one that contracts to build and supervises building operations, a substance added to
architecten,vaklui,ambachtslieden,ambachtslieden,kunstenaars,makers,ambachtslieden,Ambachtslieden,ambachtsvrouw,Ambachtslieden
No antonyms found.
build a fire under => Stook het vuurtje onder hem op, bugs out => raakt in paniek, bugs => insecten, bughouse => gekkenhuis, bugging out => wegwezen,
