Dutch Meaning of articulator
articulator
Other Dutch words related to articulator
Nearest Words of articulator
- articulative => articulatief
- articulation => articulatie
- articulatio trochoidea => Trochleair gewricht
- articulatio temporomandibularis => Kaakgewricht
- articulatio talocruralis => Enkelgewricht
- articulatio synovialis => Gewricht
- articulatio spheroidea => Bolvormig gewricht
- articulatio radiocarpea => Polsgewricht
- articulatio plana => Vlak gewricht
- articulatio humeri => Schoudergewricht
Definitions and Meaning of articulator in English
articulator (n)
someone who pronounces words
a movable speech organ
articulator (n.)
One who, or that which, articulates; as: (a) One who enunciates distinctly. (b) One who prepares and mounts skeletons. (c) An instrument to cure stammering.
FAQs About the word articulator
articulator
someone who pronounces words, a movable speech organOne who, or that which, articulates; as: (a) One who enunciates distinctly. (b) One who prepares and mounts
welsprekend,uitgesproken,vocaal,expressief,vloeiend,Welbespraakt,spraakzaam,gemakkelijk,spraakzaam,glad
ongearticuleerd,aarzelend,stoppend,aarzelend,onwelsprekend,zeurderig,mompelen,stil,mompelen,sputteren
articulative => articulatief, articulation => articulatie, articulatio trochoidea => Trochleair gewricht, articulatio temporomandibularis => Kaakgewricht, articulatio talocruralis => Enkelgewricht,
