Dutch Meaning of family practitioners
huisartsen
Other Dutch words related to huisartsen
- dokters
- Huisartsen
- huisartsen
- huisartsen
- kinderartsen
- artsen
- Anesthesisten
- clinici
- dermatologen
- documenten
- Gynaecologen
- stagiairs
- internisten
- artsen
- artsen
- neurologen
- Verloskundigen
- Oogartsen
- Orthopedisten
- Paramedicus
- pathologen
- kinderartsen
- fysici
- Plastisch chirurgen
- podologen
- radiologen
- inwoners
- beul
- Specialisten
- chirurgen
- urologen
- Assistenten
- ombervissen
- Ambulanceverpleegkundigen
- Ziekenhuisinternisten
- Verpleegkundig specialisten
- verpleegsters
- Gynaecologen
- paramedici
- dokter
Nearest Words of family practitioners
Definitions and Meaning of family practitioners in English
family practitioners
family doctor sense 1, family doctor, family physician sense 2
FAQs About the word family practitioners
huisartsen
family doctor sense 1, family doctor, family physician sense 2
dokters,Huisartsen,huisartsen,huisartsen,kinderartsen,artsen,Anesthesisten,clinici,dermatologen,documenten
Nicht-artsen,niet-dokters
family practitioner => Huisarts, family physicians => huisartsen, family physician => huisarts, family names => Familienaam, family doctors => Huisartsen,
