Dutch Meaning of chapman
Chapman
Other Dutch words related to Chapman
- straatverkoper
- Straatroeper
- Straathandelaar
- Straathandelaar
- Discounter
- Distributeur
- Exporteur
- arbeider
- reseller
- Detailhandelaar
- verkoper
- Verkoper
- verkoper
- scalper
- Winkelmeisje
- smokkelaar
- groothandel
- veilingmeester
- onderhandelaar
- Smokkelaar
- concessiehouder
- dealer
- e-detailhandelaar
- hek
- schermer
- afdingen
- paardenhandelaar
- bedrieger
- koopman
- palaver
- verkoper
- verkoper
- handelaar
- handelaar
- Mensensmokkelaar
- Verkoper
- leverancier
Nearest Words of chapman
Definitions and Meaning of chapman in English
chapman (n)
United States pioneer who planted apple trees as he traveled (1774-1845)
archaic term for an itinerant peddler
chapman (n.)
One who buys and sells; a merchant; a buyer or a seller.
A peddler; a hawker.
FAQs About the word chapman
Chapman
United States pioneer who planted apple trees as he traveled (1774-1845), archaic term for an itinerant peddlerOne who buys and sells; a merchant; a buyer or a
straatverkoper,Straatroeper,Straathandelaar,Straathandelaar,Discounter,Distributeur,Exporteur,arbeider,reseller,Detailhandelaar
koper,consument,koper,gebruiker,eindgebruiker
chaplin => Chaplin, chapleted => gekroond, chaplet => rozenkrans, chapless => lippenloos, chaplainship => geestelijke taak,
