Dutch Meaning of butlers
butlers
Other Dutch words related to butlers
- huisdieren
- lakeien
- footmen
- bruidegommen
- huisjongens
- Huishoudsters
- dienstbodes
- zaalartsen
- lakeien
- dienstmeisjes
- dienstbaren
- Dienaren
- retainers
- bedienden
- dienaren
- stewards
- parkeerbedienden
- assistenten
- bedienden
- Dagbladen
- knecht
- dienstmeisjes
- dienstmaagden
- Hofdames
- dienstmeiden
- majordomussen
- mannen
- vrouwen
- metgezellen
- loopjongens
- sloebers
- manusje-van-alles
- Volgers
- gofers
- Gophers
Nearest Words of butlers
- butt (on or against) => Op of tegen
- butt heads => koppen
- butted (on or against) => stootte (tegen of op)
- butted heads => Frontaal tegenover elkaar staan
- butted in => er tussen gegaan
- buttered up => Boter
- buttering up => Gevleitaal
- buttes => butte
- butting heads => het niet eens zijn
- butting in => Zich ergens in mengen
Definitions and Meaning of butlers in English
butlers
the chief male servant of a household who has charge of other employees, receives guests, directs the serving of meals, and performs various personal services, a manservant having charge of the wines and liquors, a chief male household servant
FAQs About the word butlers
butlers
the chief male servant of a household who has charge of other employees, receives guests, directs the serving of meals, and performs various personal services,
huisdieren,lakeien,footmen,bruidegommen,huisjongens,Huishoudsters,dienstbodes,zaalartsen,lakeien,dienstmeisjes
bazen,kapiteins ,opperhoofden,voormannen,hoofden,leiders,Hoofden,roerganger,aspennen,meesters
butchers => slagers, busts => Bustes, bustles => Bustle, busting => barstend, busters => spokenjagers,
