Dutch Meaning of abbreviator
afkortmaker
Other Dutch words related to afkortmaker
- shorten
- Afkorten
- inkorten
- weglaten
- verminderen
- afkappen
- bezuiniging
- verminderen
- abstract
- comprimeren
- samentrekken
- Contract
- knippen
- inkorten
- Verminderen
- verteren
- verminderen
- dok
- inkrimpen
- verminderen
- inkapselen
- belichamen
- minder
- matig
- Wijzigen
- pare
- Gedroogde pruim
- recapituleren
- afbouwen
- krimpen
- Schuine streep
- samenvatten
- samenvatten
- syncoperen
- kegel
- Versieren
- (aftrekken (van))
Nearest Words of abbreviator
Definitions and Meaning of abbreviator in English
abbreviator (n)
one who shortens or abridges or condenses a written work
abbreviator (n.)
One who abbreviates or shortens.
One of a college of seventy-two officers of the papal court whose duty is to make a short minute of a decision on a petition, or reply of the pope to a letter, and afterwards expand the minute into official form.
FAQs About the word abbreviator
afkortmaker
one who shortens or abridges or condenses a written workOne who abbreviates or shortens., One of a college of seventy-two officers of the papal court whose duty
shorten,Afkorten,inkorten,weglaten,verminderen,afkappen,bezuiniging,verminderen,abstract,comprimeren
Toevoegen,verlengen,vergroten,uitbreiden,verlengen,vergroting,verlengen,verlengen,supplement,versterken
abbreviation => afkorting, abbreviating => bekortend, abbreviated => afgekort, abbreviate => afkorting, abbott lawrence lowell => Abbott Lawrence Lowell,
