Dutch Meaning of income tax
Inkomstenbelasting
Other Dutch words related to Inkomstenbelasting
- douanes
- Directe belasting
- accijns
- verborgen belasting
- persoonsbelasting
- Hoofdgeld
- Onroerendgoedbelasting
- Verkoopbelasting
- zondebelasting
- eenmalige belasting
- tarief
- belasting
- belasting over de toegevoegde waarde
- bronbelasting
- beoordeling
- (vaste) vergoeding
- Successie- en schenkbelasting
- plicht
- Successierecht
- flattax
- last
- belasting
- Successie recht
- heffing
- tol
- Hulde
- Proportionele belasting
- superbelasting
- toeslag
- toeslag
Nearest Words of income tax
- income tax bracket => inkomstenbelastingschijf
- income tax return => Inkomstenbelastingaangifte
- incomer => inwoner
- incoming => binnenkomend
- incomity => vijandigheid
- incommensurability => Onmeetbaarheid
- incommensurable => Incommensurabel
- incommensurate => Onevenredig
- incommiscible => Onmengbare
- incommixture => onvermengdheid
Definitions and Meaning of income tax in English
income tax (n)
a personal tax levied on annual income
FAQs About the word income tax
Inkomstenbelasting
a personal tax levied on annual income
douanes,Directe belasting,accijns,verborgen belasting,persoonsbelasting,Hoofdgeld,Onroerendgoedbelasting,Verkoopbelasting,zondebelasting,eenmalige belasting
No antonyms found.
income statement => Winst- en verliesrekening, income bracket => inkomensgroep, income => Inkomen, incombustible => onbrandbaar, incombustibility => Onbrandbaarheid,