Dutch Meaning of hypothecator
hypotheekgever
Other Dutch words related to hypotheekgever
- aannemen Assume
- geloven
- veronderstellen
- zeggen
- veronderstellen
- accepteren
- Concluderen
- droom
- figuur
- raden
- veronderstellen
- voorstellen
- afleiden
- aandringen
- postulaat
- premise
- presupposeren
- Voor lief nemen
- denken
- Bevestigen
- beweren
- beweren
- gemiddelde
- bevestigen
- erkennen
- Claim
- verzinnen
- vermoeden
- strijden
- krediet
- _verklaren_
- afleiden
- luxe
- verzamelen
- Rechter
- onderhouden
- Opmerken
- Vooropgezet idee hebben
- belijden
- denken
- speculeren
- gissen
- verdachte
- verdenking
- slikken
- nemen
- theoretiseren
Nearest Words of hypothecator
- hypothecation => verpanding
- hypothecating => verpanden
- hypothecated => verhypothekeerd
- hypothecate => hypothekeren
- hypotheca => hypotheek
- hypothec => Hypotheek
- hypothalamus => Hypothalamus
- hypothalamically => hypotalamisch
- hypothalamic releasing hormone => Hypothalamic releasing hormone
- hypothalamic releasing factor => Hypothalamic releasing factor
Definitions and Meaning of hypothecator in English
hypothecator (n.)
One who hypothecates or pledges anything as security for the repayment of money borrowed.
FAQs About the word hypothecator
hypotheekgever
One who hypothecates or pledges anything as security for the repayment of money borrowed.
aannemen Assume,geloven,veronderstellen,zeggen,veronderstellen,accepteren,Concluderen,droom,figuur,raden
uitdaging,betwisten,ontkennen,ongeloof,korting,diskrediet,geschil,wantrouwen,twijfel,vraag
hypothecation => verpanding, hypothecating => verpanden, hypothecated => verhypothekeerd, hypothecate => hypothekeren, hypotheca => hypotheek,