Dutch Meaning of fall short
tekortschieten
Other Dutch words related to tekortschieten
- instorting
- In de problemen komen
- met lege handen thuiskomen
- Plat op je bek gaan
- flop
- vouwen
- een ei leggen
- missen
- doorhalen
- Worsteling
- De fout ingaan
- botsing
- krater
- afname
- sterven aan de wijnstok
- met je gezicht in het stof vallen
- Vlam doven
- zakken
- oprichter
- Tank
- Wegwassen
- Afbrokkelen
- Bot
- onder
- imploderen
- miskraam krijgen
- misfire
- gootsteen
- slippen
- slip
- terugval
- afnemen
Nearest Words of fall short
Definitions and Meaning of fall short in English
fall short (v)
fail to meet (expectations or standards)
FAQs About the word fall short
tekortschieten
fail to meet (expectations or standards)
instorting,In de problemen komen,met lege handen thuiskomen,Plat op je bek gaan,flop,vouwen,een ei leggen,missen,doorhalen,Worsteling
klik,bezorgen,gaan,Overlopen,lukken,succes,trainen,afstappen,kok,bloeien
fall over backwards => achterover vallen, fall over => vallen, fall out => uitvallen, fall open => openvallen, fall off => vallen,